verslijten (doen slijten)

werkwoordprs = in uitdrukkingen, spreekwoorden, e.d.

We verslijten onze kleren niet meer door veelvuldig gebruik, want we dragen ze maar kort en doen nauwelijks iets waarvan ze slijten.

De banden versleten zo een stuk sneller dan voorzien.

Ik verslijt een paar in een week tijd.

Ze heeft al vier scholen versleten, dit is nu de vijfde.

Je wordt echter voor gek versleten als dat vermogen op een spaarrekening staat.

Hij versleet diverse vrouwen en talloze minnaressen en van veel van hen maakte hij prachtige portretten.

Hij versleet al zijn vrienden.

Zij sloegen aan het ruzieën: binnen een jaar versleet de zender vier managers.

Hendrik VIII van Engeland versleet maar liefst zes vrouwen, van wie hij er twee liet onthoofden.

' Mijn zoon zal hier op het voetbalveld veel schoenen verslijten '

Laat ook deze generatie jongeren dus maar hun broek verslijten op de banken van onze scholen en universiteiten.

Mensen zullen me nu voor rechts verslijten.

De Grieken moeten hem voor gek hebben versleten.

Ook bestond angst door collega' s voor fatsoensrakker te worden versleten.

Bent u nu niet bang voor ouderwetse idealist versleten te worden?

Je wil immers niet versleten worden voor racist.

Op een andere plek hadden ze hem vast stilletjes voor gek versleten.

Vandaag is er echter niet veel nodig om voor radicaal versleten te worden.

Een club verslijt niet zomaar drie trainers binnen hetzelfde seizoen.

Maar de dichter en directeur van het Letterkundig Museum heeft zijn knieën versleten met zijn gedraaf [...].

Ze had een turbulent liefdesleven, versleet een heleboel mannen en had een aantal mislukte huwelijken.

Uit onmacht versleten ze zeven trainers in vijf jaar tijd.

Je zult dan al gauw voor dom versleten worden, terwijl je in feite intelligent bent.

Dat komt doordat ze tegenwoordig langer hun broek op school verslijten, om de zaken te leren die hun voorgangers bedachten.

Volgens hem worden Amsterdammers in Den Haag snel voor arrogant versleten.

subject

Wie of wat (...)?

substantief

club

tijd

object

Wie of wat (...) men of wordt (...)?

substantief

broek

club

kleren

knie

man

manager

paar

schoen

trainer

vrouw

pronomen

hem

je

me

mij

ze

bepaling

Waar, wanneer, hoe, enz. (...) men?

adverbium

jarenlang

lang

makkelijk

snel

vaak

predicatieve aanvulling

prepositiegroep of conjunctiegroep

voor:

dom

gek

racist

zot

Er zijn (nog) geen patronen opgetekend.

Voor meer informatie over dit woord: klik op Voorbeeldzinnen of Combinatiemogelijkheden.